-
1 het verspringen
het verspringen -
2 verspringen
verspringen11 [springend van plaats veranderen] se déplacer (brusquement)2 [niet in één lijn liggen] être décalé♦voorbeelden:het paasfeest verspringt elk jaar • la date de la fête de Pâques change tous les ans————————verspringen2♦voorbeelden:het verspringen • le saut en longueur -
3 verspringen
verspringen〈 sport〉♦voorbeelden:————————verspringen1 [springend van plaats veranderen] jump2 [op een andere dag vallen] change date3 [niet in één lijn liggen] stagger♦voorbeelden: -
4 verspringen
I.hetWeitspringen nII.hetWeitsprung m -
5 broad jump
-
6 saut
saut [soo]〈m.〉1 sprong2 val♦voorbeelden:saut périlleux • salto (mortale)triple saut • hink-stap-sprongfaire le saut • de sprong wagensaut à la corde • (het) touwtjespringensaut à l'élastique • bungeejumping, (het) elastiekspringensaut à la perche • (het) polsstokspringenau saut du lit • bij het opstaan, 's morgens vroegfaire un saut de carpe • een karpersprong makenle saut en hauteur • (het) hoogspringenle saut en longueur • het verspringensaut en parachute • (het) parachutespringensaut en chute libre • vrije valm1) sprong2) val3) waterval4) (het) dekken, bespringen -
7 long jump
-
8 spring board
springplank (omstandigheden die vooruitgang bevorderen; plank voor het verspringen; springplank in zwembad) -
9 le saut en longueur
le saut en longueur -
10 Weitsprung
-
11 jump
n. sprong; aanloop; huppel; spronglengte; korte reis; plotseling opschrikken--------v. springen; opschrikken; aanloop nemen; huppelen; even wegbrengen; weggaan, vluchten; met kracht pakken; eruit latenjump1[ dzjump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:by jumps • sprongsgewijze————————jump23 opspringen ⇒ opschrikken, een schok krijgen♦voorbeelden:he jumped at him • hij sprong op hem toejump for joy • opspringen/dansen van vreugdejump to one's feet • opspringen→ jump off jump off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jump rope • touwtje springen -
12 sauter
sauter [sootee]2 ontploffen ⇒ exploderen, in de lucht vliegen♦voorbeelden:sauter à bas du lit • uit bed springensauter à la corde • touwtjespringensauter à la gorge • naar de keel vliegensauter au cou • om de hals vallensauter d' un sujet à l'autre • van de hak op de tak springensauter de joie • van vreugde opspringensauter en hauteur • hoogspringensauter en longueur • verspringensauter en selle • in het zadel springensauter sur qn. • bovenop iemand springensauter sur qc. • gretig op iets ingaanfaire sauter • tot ontploffing brengen, opblazenfaire sauter qn. • iemand wippenallez, et que ça saute! • vlug wat!la banque a sauté • de bank is failliet gegaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v2) ont-ploffen3) overslaan4) bespringen -
13 springen
springen4 opengaan, -springen5 verspringen, overslaan ⇒ overspringen, weglaten♦voorbeelden:1 der springende Punkt • het kardinale, cruciale puntgesprungen kommen • komen aanspringenauf die Beine, Füße springen • opspringendie Angst sprang ihr aus den Augen • de angst was op haar gezicht te lezenin die Höhe springen • opspringender Ball springt über die Straße • de bal rolt over de straat
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Французский